In de brouwerijbar zitten enkele tafels verder vier mannen in een bespreking. Hier in het Zeeuwse Groede hoor ik aan die ene tafel 4 dialecten. Ik hoor een typische Gentse r , gemaskeerd West-Vlaams, Belgisch-Brabants en Zeeuws. Er wordt besproken hoeveel hectoliter er moet gebrouwen worden per kwartaal, wanneer een testbatch ingepland zal worden en hoe ze hun product op de markt gaan brengen. Het brouwersleven blijkt zijn eigen specifieke taal te hebben. Ze gebruiken evenveel Engelse termen als dialectwoorden.

Hoe ze spreken, babbelen, onderhandelen, de ene iets meer ingetogen dan de andere met volle respect voor elkaar, het zorgt voor een behaaglijk achtergrondgeluid in de lege maandagse bar.
Door de jaren ben ik meer beginnen praten. Kletsen kan ik nog altijd niet goed, ik hou niet van babbelen om te babbelen. Maar ik keuvel veel meer dan vroeger.
Mensen die vlot en duidelijk babbelen, die hun boodschap zonder haperen overbrengen en tegelijkertijd de aandacht van de tegenpartij niet verliezen, ik luister daar graag naar.
Veelal ben ik de stilste in een gezelschap. Ooit vond ik dat het wel eens gedaan moest zijn met dat stille gedoe, maar ondertussen besef ik nogmaals dat dat tegen mijn natuur is. Mijn introverte aard wil ik al lang niet meer omzeilen maar enkel nog omarmen.
Als ik halfweg mijn tweede latte de titel van dit logje typ brengt de barman me een tweede snoepje.

“Je had nog een babbelaar te goed”. Ik glimlach luidop om zoveel synchroniciteit.
Lekker hè, die babbelaars.
Heerlijk!
Het dorpje Groede is altijd het bezoeken waard – alsof je 100 jaar terugkeert in de tijd.