Ik ben een kapstok. Dat heeft niets met mijn grootte te maken of met mijn lange benen. Ik ben zo’n staande kapstok met van die kapstokarmen. Ik droom er wel eens van om een lege kapstok te zijn. Met vrije armen en een open blik. Er wordt veel op mij gehangen, zeker dezer dagen, nu het soms killig kan zijn maar ook soms knallend zomer. De winterjassen, de zomerjassen, de regenjassen en de windbrekers. Soms eens een extra trui en mijn handtas. Een occasionele fluojas. Iedereen smijt het op mij. De kinderen mikken wel eens, want de armen zijn op veel plekken nog te hoog. Ze staan bij mij en roepen “Kun je helpen?”. Soms hoor ik hen niet goed en dan proberen ze van ver een aanloop te nemen, ze springen omhoog en laten los, in de hoop dat ik -wat er op mij afkomt- opvang met mijn kapstokarmen. Soms vliegt er iets op mijn hoofd en zie ik niets meer. Ik begin rond te draaien en probeer het kledingstuk tollend uit mijn gezichtsveld te krijgen zodat ik weer adem krijg. Ik roep er mijn echtgenoot bij en smijt wat kleren in zijn richting, ook al hangt zijn kapstok ook al goed vol. Op goeie dagen hangen alle jassen netjes en mooi in evenwicht. Iedereen hing ze bedachtzaam op onder ons toeziend oog. De kleren zijn goed verdeeld over onze kapstokken. Er zijn evenveel dagen waarop het een complete warboel is aan mijn kapstokarmen. Jassen kriskras door elkaar, sommigen met het lusje over de armen, anderen waarbij de kap loskomt, je kent dat wel, zo’n kap met van die drukknoopjes die altijd maar half aan de jas zelf nog hangt. Ik probeer ze netjes te hangen terwijl de jassensmijters me zwaaiend voorbijzoeven. Ik klik de kappen terug op hun plaats of ik smijt ze door naar mijn man “daar kan ik niets mee aanvangen”. Soms begin ik van mijn kapstokvoeten te maken “Jassen mooi op mij hangen!” “Niet allemaal aan één kant alsjeblieft! Mijn armen worden moe!” Mijn man roept mee en neemt ondertussen items over. Soms vergeet ik tijdig te roepen en liggen er ineens twee of drie truien op mijn hoofd, het tollen helpt ineens niet meer voldoende en ik val om, met jassen en al. Ik moet recht geholpen worden als een sumoworstelaar op de mat. We beslissen om enkele kledingstukken eraf te halen en discussiëren over wat we ermee gaan aanvangen om ze uiteindelijk samen op te plooien en in de kast te leggen. De winter is nu toch voorbij.
Waw, prachtig! Een kapstok is inderdaad dé metafoor voor het ouderschap. Dank je voor deze mooie woorden 🙂
“Moeder heeft een brede rug”, hoorde ik ook in Werk en Leven. Of ze is een kapstok, dat is ook een handigheidje.
Leren nee zeggen dus. Minder tolereren kan je leren. Hum ahum, hoest hoest.
De ‘hum ahum, hoest hoest’ is op zijn plaats – dat dacht ik ook wel een beetje na de aflevering…
Ik zat dat als kind bij mij ook gebeuren thuis, en heb ervoor gezorgd dat sinds onze kinderen op de wereld zijn gefloept ik even hard kapstok speelde als mijn schat.
Story of my life. Het gekke is dat als de kapstok leeg raakt en er bepaalde jassen ontbreken omdat die een eigen woning met kapstok hebben, dat dan de haak scheef zitz en opnieuw vastgeschroefd moet worden.
Hoe weet je het weeral zo mooi te verwoorden? Zo herkenbaar ook.
De winter is voorbij !
Weer zo’n schoontje, Liese! ❤
Mooi! Zo voel ik me inderdaad vaak.
Wat een mooie, Liese!