Zoals ik al eerder zei: ik blog niet veel over mijn werk. Hoewel het een mooie bron van verhalen en verhaallijnen zou kunnen worden, toch liever niet, iets met privacy en werk en privé gescheiden houden. Bij Tiny (alweer) las ik echter haar frustraties over hoe mensen met de blinden omgaan en ik kan precies niet achterblijven. Het begint al bij de benaming “de blinden”. Alsof ik over onze bewoners op het werk “de gehandicapten” zou praten. Het woord alleen al: de gehandicapten. Doet me aan gehakt in het West-Vlaams denken “gekapt”. Neen, noem een persoon met een beperking nooit “gehandicapt”. Blijkbaar mag je een persoon met een beperking ook al niet meer “met een beperking” noemen maar “een persoon met mogelijkheden”. Want dat hebben ze, meer dan je denkt.
Vooral “als we buitenkomen” is het soms één en al frustratie. Mensen die er figuurlijk ver vanaf staan noemen het “eens buitenkomen”. Er zijn verschillende types mensen in het straatbeeld:
* De oma’s met compassie:
Ze kunnen het niet laten om onze bewoners luidruchtig aan te spreken met: “Ewel, jij hebt wel geluk dat je eens mee mag hé!” Euh? Geluk? We zijn hier gewoon boodschappen aan het doen. Er moesten geen kunstjes uitgevoerd worden, we moeten gewoon om boodschappen, net als jij met je trolley. De mantra is: ze bedoelen het goed.
* De uitermate dankbare medemens:
“’t Is toch schoon werk hé dat jullie doen, amaai zeg, bedankt dat jullie dat willen doen hoor”. Fak zeg. Alléékom, terwijl ik het neertyp erger ik me alweer aan zo’n uitspraken. Ik heb drie jaar gestudeerd om opvoedster te worden, ik kies voor dit werk. Ik ben blij dat ik werk heb. Er hoeft mij niemand te bedanken omdat ik werk. Ik bedank jou toch ook niet omdat jij in de colruyt de rekken aanvult? Ze bedoelen het goed.
* Degenen die liefst zo ver mogelijk wegblijven:
Ze bekijken je vooral, en pas op, ergens kan ik dat wel begrijpen dat mensen kijken, maar het is soms de manier waarop ze kijken. Gapers, na-staarders, uitlachers, elkaar aanstoters, rare gezichtentrekkers…we komen ze allemaal tegen. De tweede mantra is: ze weten van niet beter.
* De entertainers:
Ze denken dat onze bewoners eigenlijk kinderen zijn. Ze geven ze een lolly en doen van gekkebekketrekke. Of erger: “koetjie koetjie”. Mijn zoon van drie jaar vindt dat amusant en ik eigenlijk ook want je beseft maar half hoe belachelijk je jezelf maakt als je dat doet. Ze bedoelen het goed.
* De negeerders:
Ze praten tegen ons als begeleider maar negeren de mensen die met ons mee zijn. “En wat gaan jullie drinken?” vragen ze aan mij. Niet omdat ik zwanger ben, maar omdat ze denken dat onze bewoners niet kunnen praten. Dat kunnen ze namelijk (meestal) wel, net als beslissen wat ze willen drinken en het ook bestellen. Ze weten van niet beter.
* De veronderstellers:
“Hoh, dat is zwaar werk zeker?” Is niet alle werk zwaar? Ben jij niet moe als je thuiskomt van je werk? Ik denk niet dat ik zwaarder werk heb dan iemand anders.
“En je neemt dat allemaal mee naar huis zeker die problemen?” Euh neen eigenlijk. Ook al zitten ze wel in mijn hart, ik neem thuis afstand. Ze bedoelen het goed en tonen interesse.
“En hoe moet je dan eigenlijk reageren op mensen met een verstandelijke beperking?” Doe gewoon normaal. Praat normaal, op een normale toon, reageer normaal. En toon begrip, niet alle mensen met een verstandelijke beperking kunnen praten, maar ze begrijpen, ze luisteren, ze zijn mens. Wij verwachten helemaal niet dat je anticipeert als een volleerde ervaren begeleider, dat zou onze taak moeten zijn. Maar doe gewoon gewoon. Toch simpel?
Ja, je hebt gelijk. Ik denk dat ik mezelf het meest herken in de laatste groep. Maar tegen
de “mensen” doe ik heel gewoon zoals ik met iedereen om ga.
Hoh, je laat me weer heimwee krijgen… Ik heb ook m’n diploma als opvoedster, maar besliste door de onregelmatige werkuren om voor leerkracht te studeren. Een job die ik ook met hart & ziel doe, maar toch hoop ik ooit weer iets met ‘mensen met mogelijkheden’ te kunnen doen… Altijd gehoopt dat ik de twee kon combineren: lesgeven in het bijzonder onderwijs. Maar eens je in een scholengemeenschap terechtkomt, zetten ze je rond als een pionnetje op een plek waar ze je op dat ogenblik nodig hebt.
Ik herken alle reacties van mensen die je opsomt maar al te goed. Vooral ‘Mo die sukkeloartjes toch’, laten bij mij m’n tenen krullen…
Ik heb een diploma van grafdelver, en kan dus niet (veel) over je sector meespreken. Knappe tips, allemaal, voor ‘de buitenstaander’ niet altijd evident…
Dan had je toch beter voor dat beroep gekozen, Thomas. Met duizend man onder u werken: er zijn er niet veel die dàt kunnen zeggen.
Tijdens opleidingen in de zeventiger/tachtiger jaren werden geestelijke handicaps zelfs nog ingedeeld: idioot – zwakzinnig – imbeciel – debiel – met stijgend IQ. Een heel medische indeling dus, die de nadruk legt op wat de persoon niet kan, in plaats van op wat hij afgezien daarvan is. Gelukkig maar dat de tijden zijn veranderd.
Goed geschreven Liese, ik herken het allemaal. Nog heel vaak heb ik heimwee naar “mijn” leefgroep, tien jaar heb ik die mensen begeleid en ik vond het fantastisch. Zwaar? Ba nee, het is net als een groot gezin leiden, je doet dezelfde heel normale dingen: de was en de plas, eten maken, knutselen, boodschappen doen, zwemmen, tv kijken, een crèmetje gaan eten, en ja ze hebben hier hulp bij nodig. Net als je kindjes in je gezin. Maar dan op een ander niveau want het blijven volwassenen.
Van dat betuttelende, tegen om het even welk mens met een beperking/mogelijkheden, krullen mijn tenen.
Ik weet meestal niet waar te kijken of hoe te reageren, ik geef dat eerlijk toe, en ik denk de meeste mensen. Maar ze behandelen alsof ze kleine kinderen zijn, nee, ik heb al een hekel aan volwassenen die op een ‘koetjie koetjie’ toon praten met kinderen, dus mij ga je die toon nooit horen aanslaan 🙂
Dit kun je doortrekken naar alle mensen die iets ingrijpends meemaken in hun leven zodat ook zij mensen “met een beperking” geworden zijn.
Wij zijn onze zoon verloren door een verkeersongeluk, wij hebben ook niet liever dan dat iedereen “gewoon” doet en liefst niet op een zielige toon met een scheefgehouden hoofd vraagt of het ochgod ochere wel gaat. Liefst van alles hebben we dat onze zoon vernoemd wordt in een prettige herinnering of dat zijn maten nog eens over één van zijn maffe stoten vertellen of zijn zus die zich plots een gebeurtenis uit hun jeugd herinnert…
Ik erger me aan dezelfde dingen. Nu ik er niet meer werk, vind ik het zalig om nog eens bewoners tegen te komen in Delhaize of zo. Hartelijke ontmoetingen! Wij hadden het hier gisteren aan tafel nog over: als iemand vraagt waar je werkt, komt dat toch raar over als je zegt ‘in een instelling met mensen met mogelijkheden’… Dat vind ik er persoonlijk net iets over, teveel aan de andere kant. De juiste benaming moet nog uitgevonden worden! (alhoewel, benaming, dat is ook labelen hé..)
Inderdaad… Vooral het ‘amai zeg chapeau hoor, je moet daarvoor dienen voor die job, en veel geduld hebben zeker?’ staat op numero 1 .. Je moet voor elke job ‘dienen’ zeker? Iemand die alles graag doet ben ik nog niet tegengekomen + Wat mij ook bijbleef: mensen die naar bewoners van over de 60 jaar refereren als ‘de joengens’, als in ‘de kinderen’.
Of: als je ergens op uitstap bent: ‘goh mo ej ginder een schonen job’, kan ik me ook lichtjes aan ergeren 😉 Verder moet je de benaming vind ik ook niet te veel in de andere richting zoeken denk ik.. De juiste benaming moet inderdaad nog gevonden worden..meestal spreek ik over ‘bewoners’ of ‘mensen met een beperking’. De tijde dat wij over ‘cliënten’ ‘moesten’ spreken is ook al voorbij zeker? Gelukkig maar.